
Postconflictgeheugen en oorlogserfenis in Bosnië-Herzegovina
In het kader van het pilotproject van het NIOD voor de beoogde Digital Research Environment for Former Yugoslavia Wars, een digitale omgeving waarin documentatie over de Joegoslavische oorlogen wordt verzameld en gearchiveerd, heeft een klein groepje NIOD-onderzoekers in juni een bezoek gebracht aan Bosnië en Herzegovina. Het doel van de zeven dagen durende reis was om de oorlogen in Joegoslavië in de jaren 1990 beter te doorgronden en te onderzoeken hoe de nagedachtenis aan de oorlog in de nasleep is gevormd, met speciale aandacht voor de genocide tijdens de Val van Srebrenica en de belegering van Sarajevo.
Sarajevo belegerd
De reis begon in de de hoofdstad van Bosnië en Herzegovina, Sarajevo. De stad is ingericht als een gelaagde historische vertelling, met een Ottomaanse wijk, een Oostenrijks-Hongaars buurt en delen die in de Joegoslavische tijd zijn bijgebouwd. De heuvels rond de vallei van Sarajevo waren tijdens de oorlogen in de jaren 1990 in handen van Bosnisch-Servische troepen, die de stad in totaal 1425 dagen belegerden, het langste beleg in de moderne oorlogsgeschiedenis.
Het veldwerk kon beginnen zodra we uit het vliegtuig stapten op de luchthaven van Sarajevo, een strategische locatie waar tijdens de belegering humanitaire hulp werd aangeleverd via een luchtbrug, nadat de United Nations Protection Force (UNPROFOR) in juni 1992 het stokje had overgenomen van het Joegoslavisch Volksleger. Onze eerste halte was ‘Objekt BD’, de codenaam voor de tunnel die het Bosnische leger groef om de omsingelde stad te verbinden met Bosnische gebieden aan de andere kant van het vliegveld. Via de Tunnel van Hoop, zoals hij tegenwoordig wordt genoemd, werden levensmiddelen, militaire goederen en humanitaire hulp aangevoerd en mensen geëvacueerd.
Overal in de stad zijn sporen van de oorlog te zien. In sommige straten kom je de ‘rozen van Sarajevo’ tegen, inslagkraters in het beton die na de oorlog rood zijn geverfd. Bepaalde gebouwen en straten zijn voorzien van gedenkplaten die verwijzen naar gebeurtenissen uit de belegering. Zo hangt er bij de ingang van het stadhuis een plaquette met een inscriptie over de verwoesting van de toenmalige Nationale en Universiteitsbibliotheek, aan het begin van het beleg. Ruim twee miljoen boeken gingen verloren, ondanks het feit dat het gebouw geen militaire functie had.

Op het plein tegenover het stadhuis en de rivier de Miljacka, die dwars door Sarajevo stroomt, is in de open lucht een foto-expositie ingericht over Potočari, een dorp in de gemeente Srebrenica waar Bosniaks in de aanloop naar de genocide bescherming zochten bij het Dutchbat-bataljon van de UNPROFOR, terwijl de scheiding, gevangenneming en deportatie van mannen en vrouwen op gang kwam. De foto’s gaan vergezeld van citaten van slachtoffers, soldaten en schrijvers en uit documenten van het Joegoslaviëtribunaal.


Curatoren van de oorlog
Tijdens de reis hebben we in een aantal steden oorlogsmusea en herdenkingscentra bezocht. Al deze musea werden gecureerd door mensen die direct bij de oorlogen betrokken waren of er de gevolgen van hebben ondervonden, en elk museum had een geheel eigen benadering wat betreft de curatie en de collectie. Sommige hadden tijdlijnen en specifieke ontwikkelingen als uitgangspunt, andere vertrokken juist vanuit mondelinge verhalen van overlevers. Er waren musea die de aandacht vestigden op de nasleep en het vraagstuk van de massagraven en opgravingen, terwijl een ander deel van de instellingen het moest hebben van persoonlijke verhalen gekoppeld aan afbeeldingen en voorwerpen, in plaats van een geschiedkundige verklaring van wat er precies gebeurde in de Joegoslavische oorlogen.
Ondanks de verschillen was er ook iets dat musea over het hele spectrum gemeen hadden: het uitstallen van persoonlijke bezittingen en foto’s van slachtoffers in de tentoonstellingsruimtes, om hun levens tastbaar te maken. De archivisten van het Srebrenica Memorial Centre vertelden ons dat het grootste deel van de persoonlijke voorwerpen in hun collectie pas in de laatste paar jaar was aangeworven. Nu de oudere generatie geleidelijk komt te overlijden, vinden veel mensen het belangrijk om spullen van slachtoffers van de genocide in bewaring te geven bij het herdenkingscentrum, zodat het bewijs van hun bestaan niet verloren gaat.
Bij het Memorial Centre spraken we ook het team dat inmiddels al zevenhonderd mondelinge getuigenissen en verhalen over Srebrenica op video heeft vastgelegd. Een van hun exposities, ‘The Lives Behind the Fields of Death’ (‘De levens achter de velden des doods’), is samengesteld uit gedoneerde privévoorwerpen en honderd opnames van getuigenissen over de spullen en hun voormalige bezitters, een antwoord op de ontkenning van de genocide.

De diepe sporen van de gebeurtenissen uit de Joegoslavische oorlogen zijn op verschillende manieren bewaard gebleven, van beschadigingen die tot op de dag van vandaag zichtbaar zijn tot zorgvuldig gecureerde tentoonstellingen over het verleden. In Sarajevo wordt de herinnering actief in leven gehouden door de fysieke overblijfselen van de belegering een kleur te geven. Bij het herdenkingscentrum bestaat het oorlogsgeheugen uit mondelinge verhalen, verteld door individuen die hun eigen ervaringen delen. En door voorwerpen als rode draad te gebruiken, leggen musea verbanden tussen privébezittingen en persoonlijke verhalen van slachtoffers, om voelbaar te maken dat deze mensen echt hebben bestaan. Samen vormen deze initiatieven een beweging die het verleden zichtbaar maakt en het bestaan van de oorlogsslachtoffers bevestigt, zodat ook toekomstige generaties de nagedachtenis aan het conflict in ere kunnen houden.