Ga direct naar: Inhoud
-
4 augustus 1940. De Duitse Rijkscommissaris A. Seyss-Inquart wordt bij zijn eerste bezoek aan Amsterdam begroet door burgemeester W. de Vlugt. (BBWO2/NIOD)
Nieuws

NIOD-onderzoek naar de gemeente Amsterdam tijdens WOII

Gepubliceerd op 21 mei 2025
Vanaf het begin van de Duitse bezetting (1940-1945) hebben bestuurders en ambtenaren van de gemeente Amsterdam aan vrijwel elk verzoek van de bezetter voldaan. In een nieuwe studie van het NIOD in opdracht van de Gemeente Amsterdam beschrijft onderzoeker Jeroen Kemperman de verregaande betrokkenheid van het Amsterdamse gemeenteapparaat bij de uitvoering van het nazibeleid, waaronder de Jodenvervolging, en de keuzes die ambtenaren daarin maakten.

Gemeentelijke ambtenaren voerden beleid van de bezetter uit

Tijdens de Duitse bezetting van Nederland is de gemeente Amsterdam betrokken geweest bij de uitsluiting en vervolging van haar eigen burgers. Meerdere gemeentelijke diensten zijn ingeschakeld voor het uitvoeren van de repressieve maatregelen van de bezetter.

Zo zijn Joodse Amsterdammers door het Bevolkingsregister geregistreerd, door het Bureau voor Sociale Zaken naar werkkampen gestuurd en door de Gemeentepolitie, het Trambedrijf en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst naar de deportatiecentra en -treinen vervoerd. Ook hebben gemeentelijke organisaties vrouwen en meisjes onder dwang op geslachtziekten laten testen en de gegevens doorgegeven van personen die volgens de zedenpolitie homoseksueel zouden kunnen zijn.

Na de Februaristaking in 1941 stelde de bezetter een pro-Duits gemeentebestuur aan, onder de pro-Duitse burgemeester E.J. Voûte. Maar Voûte lijkt niet alle beslissingen zelf te hebben genomen. De Duitsers gaven er regelmatig de voorkeur aan om rechtstreeks opdrachten te verstrekken aan directeuren van gemeentelijke diensten. Deze directeuren konden in veel gevallen zelf besluiten nemen, zonder overleg met de burgemeester of de wethouders.

Duits geweldsmonopolie

Er waren bij de gemeente pro-Duitse leidinggevenden en ambtenaren die graag actief met de bezetter meewerkten, maar het merendeel van de ‘gewone’ topambtenaren was vooral geïntimideerd door de Duitse inval en gewapende aanwezigheid van de bezetter. Uit uitgebreid archiefonderzoek ontstaat een beeld van veel ‘gewone’ ambtenaren die tijdens de Duitse bezetting vooral bang waren voor Duits geweld en die beseften dat de Nederlandse overheid het geweldsmonopolie kwijt was. Niet de Nederlandse, maar de Duitse politie maakte de dienst uit.

Bij deze volgzaamheid van de ambtenaren konden ook andere factoren meespelen, zoals routinematige gehoorzaamheid aan het bevoegde gezag, bureaucratische blindheid voor de bredere gevolgen van hun beslissingen, en het veiligstellen van de continuïteit van hun organisaties. Ten slotte bestond het idee dat meewerken aan de Duitse maatregelen de situatie van de getroffenen burgers misschien enigszins kon verzachten.

Willekeur en geweld

Aan het begin van de bezetting liet de Duitse bezetter de bestaande bestuursstructuur van Amsterdam intact. Dit wordt vaak beschreven als een situatie waarin de bezetter slechts ‘toezicht’ uitoefende op het lokale bestuur. Er was echter geen sprake van een gelijkwaardige relatie tussen de bezettingsautoriteiten en het Nederlandse bestuursapparaat, zo blijkt uit het onderzoek van Kemperman.

Al snel ging de bemoeienis van de bezetter veel verder dan het louter uitoefenen van toezicht. Bovendien had geweld, of de dreiging van geweld, in de bezettingspolitiek van de nazi’s een veel belangrijkere rol dan het idee van ‘toezicht’ suggereert. De Duitse bezetting was een bestuur dat zijn doel probeerde te bereiken door middel van willekeur en geweld, zonder zich te storen aan wettelijke beperkingen. Deze dreiging heeft vanaf het begin van de bezetting een belangrijke rol gespeeld in de relatie tussen de bezetter en de Amsterdamse ambtenaren. Die ambtenaren konden kiezen tussen actief meewerken, passief meebuigen of opstappen of ontslagen worden.

Openlijk in verzet komen was heel moeilijk omdat de bezetter daar met sancties – geweld, gevangenschap of ontslag – op kon antwoorden. Voor zover er vanuit de gemeente verzet is gepleegd, was dat dan ook met name op een heimelijke manier en op individuele basis, en vooral op de wat lagere niveaus. Het is niet vast te stellen welke omvang dit verzet precies heeft gehad.

De beperkingen van archiefonderzoek

De vele strekkende meters aan documenten in de Nederlandse officiële archieven uit de bezettingstijd bieden doorgaans een beeld van stipte opvolging van de Duitse opdrachten. Maar deze documenten moeten kritisch gelezen worden. Onder een repressief bezettingsregime waren ambtenaren uiterst huiverig om schriftelijk blijk te geven van onwilligheid, passiviteit, recalcitrantie of sabotage. In hoeverre ambtenaren soms misschien ‘ja’ hebben gezegd, maar ‘nee’ of slechts ‘een beetje’ hebben gedaan, is uit de tijdens de bezetting gegeneerde documenten nauwelijks op te maken.

Na de oorlog, tijdens zuiverings- en strafzaken, hebben vele bestuurders en ambtenaren beweerd dat ze clandestiene ondermijnende activiteiten hadden ondernomen. Het is achteraf moeilijk vast te stellen of dat waar is, aangezien informatie over dergelijke acties tijdens de bezetting nauwelijks met anderen is gedeeld. Vermoedelijk zijn Nederlandse ambtenaren tijdens de bezetting over het algemeen genomen  wat minder gehoorzaam geweest dan uit de officiële archieven valt op te maken, maar waren zij anderzijds in hun daden minder tegenstrevend dan zij zelf na de oorlog hebben beweerd.

Een kwestie van uitvoering

Dit onderzoek is gepubliceerd onder de titel Een kwestie van uitvoering door uitgeverij Querido (ISBN: 9789025318598).

Deel deze pagina

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

NIOD
Herengracht 380
1016 CJ Amsterdam
020 52 33 800
Openingstijden studiezaal
  • Di - Vr09:00 - 17:30 u
  • Gesloten op maandag